Freelance journalisten zijn het kind van de rekening bij de soepele houding van de overheid naar mediabedrijven, schrijf ik op Villamedia. Daar valt meer over te zeggen dan de ruimte in het tijdschrift toelaat. Daarom hieronder de overige bevindingen van het onderzoek naar de benarde positie van het Nederlandse nieuwsproletariaat, uitgevoerd op verzoek van De Coöperatie.
De toezichthouder was toch altijd streng bij fusies van titels?
De ACM moet net als voorganger NMA bij elk fusie vaststellen of er geen monopolie ontstaat. Maar de fusievoorwaarden blijken flexibel. Dagbladen die na een fusie tot hetzelfde concern behoren, kruipen inhoudelijk en organisatorisch steeds dichter naar elkaar toe, onder druk van de verder krimpende lezersmarkt. De toezichthouder heeft daar geen weerwoord op; een opgelegde NMA-boete aan Wegener wegens een overtreding van de afspraken over Zeeland werd op verzoek van nieuwe eigenaar De Persgroep in 2017 ingetrokken. De toezichthouder maakt geen punt meer van verdere samenvoeging van titels, redacties en inhoud. En als de concentratietendens zich over meerdere media uitstrekt, zoals de overname van het ANP door Talpa, komt de ACM er helemaal niet aan te pas.
In 2018 bestaan er nog slechts twee grote dagbladuitgevers. Daar ligt volgens de huidige inzichten bij de toezichthouder de echte grens van wat nog als marktwerking te zien valt, zegt expert mededingingsrecht Martijn van de Hel van Maverick Advocaten. “Op een markt kunnen twee sterke partijen voldoende zijn om de concurrentie in stand te houden.” Vertaald naar de dagbladenmarkt concurreert NRC (Mediahuis) met de Volkskrant (Persgroep) om de kwaliteitslezer, terwijl AD (Persgroep) en De Telegraaf (Mediahuis) strijden om de gunst van het massapubliek.
Hoe zit het met dat verbod op tariefafspraken?
Het verbod op tariefafspraken is een een-tweetje van de kartelwaakhond ACM en het ministerie van Sociale Zaken. De beroepsorganisatie van architecten en hun werkgevers hadden in de cao 2015-2017 een tariefgebouw voor ingehuurde zelfstandigen opgenomen. Het departement sloopte deze afspraak door dat gedeelte van de cao niet algemeen verbindend te verklaren. De Autoriteit Consument en Markt kwam vervolgens met een richtlijn over zzp-werkzaamheden. Daarin betoogt de ACM dat de onderhandelingsvrijheid tussen marktpartijen leidt tot de gunstige resultaten voor de particuliere consument, ook als die niet direct betrokken is bij de afspraken tussen bedrijven: ‘Voor veel zzp’ers is het (uur)tarief een belangrijk instrument om zich te onderscheiden van andere zzp’ers. Een tariefafspraak voor zzp’ers in een cao verkleint hun commerciële vrijheid. Dit leidt ertoe dat opdrachtgevers, die gebonden zijn aan de afspraken in een cao, hogere kosten maken. Het doorberekenen van die hogere kosten leidt tot hogere prijzen voor consumenten.’
De staat verzette zich ruim vijf jaar tegen cao-bepalingen voor dagloners in de orkesten, de zogeheten remplaçanten. Hun zaak is tot het Europese Hof van Justitie uitgevochten, wat door de vertegenwoordigers van de remplaçanten werd gewonnen. Deze regeling is minder gedetailleerd dan wat de architecten voor ogen stond.
De jarenlange gewoonte van de NVJ om adviestarieven voor freelance journalisten te publiceren is in 2004 onder druk van de mededingingsautoriteit stopgezet. De NMA dreigde met een boete als de vakbond ermee door zou gaan.
Wat zijn de afspraken tussen de uitgevers en de Belastingdienst?
Voor bureaudiensten op redacties huren de uitgevers zzp’ers in, wat goedkoper is dan werknemers in loondienst. Deze zzp’ers zijn in theorie ondernemer, en daarmee vervalt de afdracht van premies voor de sociale verzekeringen. In 2013 hebben de Nederlandse uitgevers hierover een convenant afgesloten met de Belastingdienst. Het document vermeldt alle uitzonderingen op de sociale wetgeving voor deze sector: bezorgers, depothouders, agenten en uitrijders hebben geen dienstverband zolang de verdiensten beneden 40 procent van het minimumloon voor een volle werkweek blijven. Vaste vergoedingen voor autogebruik en andere onkosten zijn toegestaan. Auteurs en redactiemedewerkers kunnen zichzelf tot ondernemer verklaren met de Verklaring Arbeidsrelatie en dan hoeven er evenmin sociale premies te worden betaald.
Hetzelfde convenant vermeldt ook afspraken over de btw voor de combinatie van papieren en digitale abonnementen, waarbij de uitgevers het lage tarief mogen toepassen voor alle kosten die ze aan hun papieren producten kunnen toeschrijven. Dat is een voordeeltje: bij inkoop van de materialen geldt namelijk wel het hoge tarief. Die btw-last kan via het lage tarief over veel meer abonnees worden uitgesmeerd, waardoor de per saldo af te dragen belasting lager ligt dan bij uitgevers die alleen digitale producten uitbrengen.
Of de uitvoering van het convenant correct gebeurt, moeten de uitgevers zelf bewaken door een accountant in te schakelen, die alleen aan hen rapport uitbrengt. De Belastingdienst kan controleren, maar heeft dat voor zover bekend nog nooit gedaan. De in 2013 aangekondigde jaarlijkse evaluatie van het convenant heeft slechts tot enkele bijstellingen geleid, blijkt uit informatie van het Nederlands Uitgeversverbond. Directeur Peter Stadhouders spreekt van constructief periodiek overleg met voor beide partijen bevredigende en werkzame uitkomsten.
En hoe zit het dan met de cao voor het uitgeversbedrijf?
De prijs van arbeidskracht op kantoren zou onderworpen moeten zijn aan de tucht van de collectieve arbeidsovereenkomst, maar in de praktijk glippen de grote uitgevers door de mazen van het net. De wetgever worstelt al jaren met de definities van het ‘ondernemerschap’ van zzp’ers bij dit type werkzaamheden. Bij eerdere pogingen om dit af te bakenen was een belangrijk criterium de vrijheid om de werkzaamheden naar eigen inzicht en zonder toezicht of leiding uit te voeren.
Handhaving van die definitie zou menig mediabedrijf in problemen brengen. Voor het schrijven van artikelen en fotograferen valt goed te verdedigen dat de werkzaamheden ‘naar eigen inzicht’ worden uitgevoerd zonder toezicht of leiding. Maar de praktijk van ingehuurd bureauwerk, eindredactie en vormgeving bij dagbladen en tijdschriften is anders, en hetzelfde geldt voor tv, radio en websites. Mediaproducties zijn teamwerk, met een duidelijke stem voor een leidinggevende die knopen doorhakt en bijstuurt waar nodig. In zulke teams hebben zzp’ers dezelfde taken als medewerkers in loondienst.
Maar de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties die hier grenzen aan wilde stellen, is na felle kritiek in de ijskast gezet. Tot 2020 hoeven de mediabedrijven zich geen zorgen te maken over een kritische blik vanuit de overheid op hun relatie tot de leveranciers van een groeiend deel van hun arbeidskrachten.
De vakbond kan de cao ook zelf inzetten als instrument om het speelveld van de uitgeverijen te begrenzen. De collectieve arbeidsovereenkomst kent regels over tijdelijke arbeid en de letterlijke tekst maakt duidelijk dat de mediabedrijven in overtreding zijn door journalisten binnen hun dienstroosters op dagtarief als zelfstandige in te huren. Oproepkrachten moeten conform cao-tarief per uur worden betaald en artikel 2.2. van de cao voor het uitgeverijbedrijf vermeldt, net als vele andere cao’s, dat tijdelijk werk op basis van payroll of uitzendcontracten dient te gebeuren via gecertificeerde bureaus. Het salaris dient dan minimaal op het niveau van de cao-functie te liggen.
Als er ooit een procedure komt zal daar een lange adem voor nodig zijn, zoals blijkt uit de zaak tegen PostNL, dat volgens de FNV uitzendkrachten via een schijnconstructie inhuurt en onderbetaalt. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de overtreding geconstateerd en gerapporteerd. Vervolgens kregen de cao-partijen gelegenheid om er samen uit te komen, maar dat is niet gelukt en er is een rechtszaak in voorbereiding. Maar als dit over enkele jaren een overwinning voor de postbezorgers oplevert, schieten zelfstandige journalisten er niets mee op. De PostNL-zaak gaat over vormen van uitzendwerk, niet over zzp-inhuur op redacties en al helemaal niet over tarieven per schrijfopdracht of foto.
Zijn er nog andere manieren om als eenmansbedrijven toch iets gezamenlijk te doen tegen de macht van grote afnemers?
Artikel 24 van de Mededingingswet klinkt veelbelovend: ’Het is ondernemingen verboden misbruik te maken van een economische machtspositie’. Maar het ACM-toezicht gebruikt die bepaling vooral ter bescherming van consumenten, niet voor de vele kleine bedrijven die leveren aan een grote afnemer. Over de markt voor tekst, foto’s en bureauredactiewerk maakt de ACM zich niet druk zolang freelance journalisten zichzelf definiëren als ondernemers, denkt Martijn van de Hel: “Het mededingingsrecht is niet bedoeld ter bescherming van freelancers. Journalisten, huisartsen, garagehouders, binnenschippers en apothekers hechten eraan eigen baas te zijn. Als je dan te maken krijgt met een grote professionele partij die bij je inkoopt, kunnen er problemen ontstaan. Dat is de marktwerking tussen grote en kleine partijen. Moet de ACM daar iets aan doen? Dat staat niet in de mededingingswet.”
Of toch wel? De ACM heeft het op haar eigen website over ‘gelijk speelveld’ tussen bedrijven. En ‘misbruik maken van een economische machtspositie’ kan zichtbaar worden in het uitknijpen van leveranciers.
De ACM-richtlijn over zzp’ers geeft een paar mogelijkheden om het verbod op tariefafspraken te ontwijken. De eenvoudigste oplossing is dat de freelancer zichzelf ziet als een schijnzelfstandige en daarmee feitelijk geen ondernemer meer is. Gevolg: de opdrachtgever moet sociale premies betalen, de freelancer raakt fiscale voordelen voor ondernemers kwijt en cao-afspraken over beloning zijn toegestaan. Daarmee staat direct de spreekwoordelijke olifant in de kamer: in de huidige werkwijze betalen zowel de mediabedrijven als de zzp’ers weinig belasting en geen premies voor sociale verzekeringen. Zodra de twee schijnzelfstandigheid erkennen, klopt de fiscus aan en smelten de belastingvoordelen weg: exit zzp-vrijstelling, hallo premies voor de sociale verzekeringen. Om dat te vermijden houden de grote uitgevers ook niet van uitzendbureaus of payroll-constructies voor hun ‘flexibele schil’ die feitelijk een onderbetaalde schil is. Schijnzelfstandigheid als basis voor het honorarium is in de media dan ook alleen te rijmen met bureaudiensten op redacties, niet met de gewoonte om freelance schrijvers en fotografen te betalen per geplaatste productie.
Een tweede optie voor freelancers die hun onderhandelingspositie willen verbeteren is de krachten te bundelen, zegt Martijn van de Hel. Net als boeren kunnen freelance journalisten hun producten onderbrengen bij een coöperatie die namens hen onderhandelt met de afnemers. Een variant daarop is een onderlinge tariefafspraak voor een kleine groep. Die mag van de ACM gelden voor maximaal 10 procent marktaandeel. Dit staat te boek als de bagatelbepaling in het mededingingsrecht, ingevoerd in 2011. Cruciaal is dan wel dat de deelnemers aan het collectief de poot stijf houden en dus niet buiten de groep om alsnog akkoord gaan met lagere prijzen.
Zzp-clubs hebben zowel de coöperatie als de bagatelbepaling geprobeerd in te zetten in Nederland. Van de Hel was zelf betrokken bij een poging om de bagatelbepaling te gebruiken voor zelfstandige apothekers. Die bundelden zich in ‘mandjes’ van steeds iets minder dan 10 procent marktaandeel, apothekers die niet met elkaar concurreerden omdat ze ver van elkaar waren gevestigd. De ACM keek belangstellend toe, maar ondernam geen actie toen deze groepen gingen onderhandelen met zorgverzekeraars. Van de Hel: “Zo konden we een grote groep bundelen. Maar daar hield het op, want er was geen enkele zorgverzekeraar die zaken wilde doen.”
Zelfstandigencollectief De Coöperatie stapte naar diverse grote mediabedrijven met het aanbod van gebundelde inzet van freelance vormgevers, bureauredacteuren en eindredacteuren op redacties. De meeste dagbladen en tijdschriften werken met dit type ‘personeel’, ingehuurd als zelfstandige maar feitelijk net zo ondergeschikt als de collega in loondienst die aan hetzelfde blok bureaus zit. De Coöperatie schermde met een garantie van kwaliteit en beschikbaarheid in ruil voor betere betaling, mocht zo nu en dan offerte uitbrengen, maar reacties bleven uit. De uitgevers zagen voor zichzelf blijkbaar geen enkel voordeel. Ze weten zich tot vandaag de dag zich verzekerd van voldoende andere kandidaten voor het werk.
De specifieke regelingen die de ACM toestaat voor marktpartijen met een zwakke onderhandelingspositie, maken in de praktijk dus geen enkel verschil.
Exit de uitzonderingsmogelijkheden in het mededingingsrecht; het toegestane bijzondere aanbod is blijkbaar niet verleidelijk voor de onderhandelingspartner.
En het Europese mededingingsrecht dan?
Als het geen zin heeft te hopen op de Nederlandse toezichthouder, kan het Europese mededingingsrecht dan misschien iets betekenen voor de Nederlandse journalisten? Artikel 102 van het EU-werkingsverdrag lijkt hoop te bieden: “Onverenigbaar met de interne markt en verboden, voor zover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel daarvan.”
Dat begrip ‘misbruik van machtspositie’ gaat niet alleen over de relatie tussen bedrijven en consumenten, maar ook over de verhouding van bedrijven tot hun leveranciers. Er gelden vier voorwaarden om deze EU-bepaling relevant te maken, met de trefwoorden onderneming, machtspositie, misbruik, en intra-communautair. En die laatste voorwaarde is fataal voor de eenmansbedrijven van freelance journalisten die bij de Europese rechter bezwaar zouden willen maken tegen het gedrag van de grote mediabedrijven. Hoezeer zij ook worden uitgebuit door wurgtarieven, dat levert nog geen verstoring op van de handel op de interne Europese markt. Want Franse en Tsjechische consumenten kopen geen Nederlandstalige kranten.
Ook de op verzoek van de Tweede Kamer gemaakte studie naar de positie van de zzp’er in het Nederlandse mededingingsrecht biedt geen uitkomst voor freelance journalisten. De economen Arjan van den Born, Eric van Damme en Arjen van Witteloostuijn analyseerden de lastige situatie van de beroepsgroep. Niet iedereen die als zzp’er werkt is daadwerkelijk zelfstandig, stelt het rapport vast. Terwijl voor werknemers minimumloon en cao’s een bodem leggen onder de concurrentie op de prijs van arbeid, lopen zzp’ers per definitie ondernemersrisico. Dat wordt problematisch, constateren de onderzoekers, als de opdrachtgever eenzijdig de tarieven kan bepalen zoals in de media. Het hogere doel van de economische ordening in Nederland, zoveel mogelijk welvaart voor alle deelnemers aan het arbeidsproces, komt daarmee in gevaar. ‘Op veel markten is een eenpitter feitelijk vooral een eenzame ondernemer, en geen onderneming, die even machteloos staat tegenover opdrachtgevers als een eenzame werknemer tegenover werkgevers.’
In theorie zou de wetgever voor specifieke groepen zzp’ers een uitzondering kunnen maken op het kartelverbod. Journalisten krijgen in zo’n constructie de ruimte om via een belangenorganisatie richtlijnen of minimumtarieven te bepalen en zo tegenwicht te bieden aan de inkoopmacht van de uitgever. Maar de experts vinden het geen goed idee om aan het mededingingsrecht te sleutelen. Zij pleiten ervoor om de positie van machteloze zzp’ers te verbeteren via het arbeidsrecht: wie in vrije concurrentie geen aanvaardbaar inkomen weet te verwerven, zou zich niet langer ondernemer moeten noemen. Pas als de mediabedrijven de voordelen van hun inkoopmacht misbruiken, is het tijd om in te grijpen.
De opstelling van grote mediabedrijven naar freelance journalisten leidt toch aantoonbaar tot lagere inkomsten?
De onderzoeksrapporten over freelance werk in de media zijn onmiskenbaar: het gemiddelde inkomen ligt onder modaal terwijl voor het werk een hoge opleiding vereist is. Piet Bakker, net gepensioneerd lector aan de Hogeschool van Utrecht en dé expert in alle cijfers van mediabedrijven: “In 1972 verdiende ik als freelancer 25 gulden met een recensie. Nu zeggen de uitgevers dat je blij mag zijn met het gratis toegangskaartje.” Maar, zegt hij er steevast bij, de lezers en de journalisten doen het zichzelf aan. “Je kunt vaststellen dat de grote uitgevers hun dominante positie gebruiken. Ze hebben de kunst van het bezuinigen en besparen goed onder de knie. We willen geen kleding die is gemaakt door kinderarbeid, waarom laten we dan wel mensen op wurgcontracten werken in de media? Maar dit proletariaat ontstaat niet alleen als gevolg van een monopolie, er is ook een enorm aanbod van content en mensen die dit werk blijven doen omdat ze het ondanks alles toch leuk vinden.”
Wat zijn de gevolgen voor de kwaliteit van de media?
Piet Bakker stelt keer op keer op basis van de gepubliceerde cijfers van de mediabedrijven vast hoe hun sector blijft krimpen en wie daarvoor de prijs betaalt. In zijn visie is dat vooral de abonnee, die inmiddels tachtig procent van de inkomsten binnenbrengt en die dankzij aanhoudende prijsverhogingen bepalend is voor het rendement.
Betaalt de consument dan te veel voor kranten en tijdschriften? Niet in de visie van de toezichthouder. De binnenkort vertrekkende ACM-bestuursvoorzitter Chris Fonteijn stelde in december 2017 bij een paneldiscussie tussen toezichthouders in Brussel vast dat er meer content beschikbaar is dan ooit. “Als er een consumentenprobleem is, kunnen wij ingrijpen. Maar wanneer het gaat op de uitkomst van de marktwerking en we zouden daar als samenleving niet tevreden over zijn, dan is het een zaak van de wetgever en de politiek.”
De grote landelijke mediamerken bieden hun lezers nog steeds waar voor hun geld, zegt media-expert Bakker, maar in de regio wint vluchtigheid het van kennis en expertise. Kwalitatief hoge regiojournalistiek is weer een uitzondering geworden. “Maar vergeet niet: 40 jaar geleden bracht de regionale krant ook geen onthullingen. We waren saai, eenzijdig, vooringenomen en lui.”
Wat een jaarabonnement eigenlijk kost, wordt door de kranten niet meer gepubliceerd. De abonnee die dreigt op te zeggen, krijgt een aantrekkelijker aanbod om het leesbereik te behouden. Dat is weer van belang voor de adverteerder, die eveneens op flexibiliteit kan rekenen, ondanks de zwaar gedaalde bijdrage van advertenties in het bedrijfsresultaat. Bakker: “Adverteerders zitten heel comfortabel. Ze krijgen korting op korting, ze hoeven maar met de vingers te knippen. Overlijdensadvertenties zijn de enige uitzondering. De twee resterende krantenbedrijven zijn zo groot dat ze een Ebitda hebben als een monopolist: 12 tot 14 procent en dat is heel goed. Het grootwinkelbedrijf moet met minder genoegen nemen.”
Hoe denkt politiek Den Haag hierover?
Het inzicht dat zzp’ers in de creatieve sector last hebben van misbruik van marktmacht door opdrachtgevers wint terrein. De Tweede Kamer pleitte daarom in november 2017 voor experimenten in de culturele en creatieve sector met collectieve tariefafspraken. Minister Ingrid van Engelshoven broedt nog op de uitwerking.
Zal het de minister lukken om de weerstand tegen collectieve afspraken voor zzp’ers te overwinnen? De eerste signalen zijn niet bemoedigend. Zo kwam haar collega van Sociale Zaken, Wouter Koolmees, met een nieuwe ondergrens: hij wil zzp-inhuur niet meer toestaan bij een honorarium onder 15 tot 18 euro per uur. Maar hoe een zelfstandige bij een tarief van bijvoorbeeld 20 euro per uur tijd overhoudt voor acquisitie en administratie, een arbeidsongeschiktheidsverzekering kan betalen en nog iets doen aan een pensioenvoorziening, ziet Koolmees over het hoofd. Regels over een uurtarief zijn bovendien lastig toe te passen op een sector waar stukloon heel gewoon is. Wie gaat beoordelen hoeveel uur een journalist besteedt aan een artikel dat per woord wordt betaald?
Vanuit het mededingingsrecht klinkt steevast de boodschap dat aan de concurrentievrijheid niet mag worden getornd. Zo sluit het rapport van de economen Van den Born, Van Damme en Van Witteloostuijn over de positie van de zzp’er af met de stelling dat prijsafspraken per definitie schadelijk zijn voor de consument. En ook voor de ondernemer, omdat ze innovatie zouden belemmeren. Als de freelancer een beter inkomen moet krijgen en daar niet op eigen kracht in slaagt, stellen de drie, dan is de freelancer eigenlijk geen ondernemer. Zij grijpen daarom terug op het arbeidsrecht, dat de onderbetaalde zzp’er een variant op de status werknemer zou moeten geven.
Om aan ieders verlangens tegemoet te komen moet minister Van Engelshoven dus een experiment bedenken waarbij uitgevers fatsoenlijke tarieven gaan betalen zonder in de rode cijfers te raken, de ACM afstand houdt, lezers minstens hetzelfde kwaliteitsniveau blijven ervaren, en freelancers hun extra inkomsten niet volledig weg zien lekken naar de fiscus.
Zijn journalisten de enige die als eenmansbedrijven in de tang zitten van grote opdrachtgevers?
Ook bij de bezorging van kranten weten uitgevers de zaken vooral in hun eigen belang te organiseren. Net als bij de eenzijdig vastgestelde tarieven voor freelancers is ook bij de distributie van dagbladen nauwelijks iets waar te nemen dat op concurrentie lijkt.
Bezorgers zijn gewend aan een betaling op minimumniveau, met een kleine vergoeding voor het gebruik van de eigen fiets. Zij kunnen, net als journalisten, hun diensten bijna nergens anders aanbieden: Persgroep, Mediahuis en de noordelijke uitgever NDC hebben de taken onderling verdeeld. In de noordelijke provincies verspreidt NDC alle ochtendbladen, in Noord-Holland, Flevoland en Limburg stuurt Mediahuis de bezorging aan en in de rest van het land brengen de Persgroepbezorgers zowel De Telegraaf als het AD en zijn regiobladen rond.
De kerstbonus is het enige onderdeel van de beloning waar de bezorger zelf invloed op heeft. De dagbladen zien bezorging weliswaar als onderdeel van het product, maar de bezorger zelf is een leverancier die als een zelfstandige kleine ondernemer werkt met een overeenkomst van opdracht. De uitgever zorgt voor een fietstas en een ongevallenverzekering, de bezorger mag het verder zelf weten als de krant maar zes dagen per week voor 7.00 uur bij alle abonnees in de bus ligt.
Maar waarin verschilt het werk van bezorger nu eigenlijk van dat van vakkenvuller of caissière in de supermarkt? Ook daar gaat het vaak om baantjes van enkele uren per dag, waarbij de inzet afhankelijk is van drukte. Toch zijn vakkenvullers en caissières voor die paar uurtjes gewoon in loondienst. Voor krantenbezorgers is dat geen optie, zegt hoofd distributie Jan Deen van NDC: “In supermarkten wordt gewerkt onder toezicht, dat is voor bezorgers moeilijker. Hoe controleer ik dat voor 3500 mensen of landelijk voor 20.000? Pietje wordt ziek, en dan? Gaan ze snipperdagen nemen? Het mooie van de overeenkomst van opdracht is dat de bezorger zichzelf mag laten vervangen. Pa, tante, doe jij het even vandaag? Doordat wij het zo hebben geregeld, ligt die krant dagelijks om zeven uur in de bus. Als we dat in loondienst moeten doen, moet er veel veranderen. Binnen de huidige tijdvensters aan huis bezorgen wordt dan schier onmogelijk. We hebben een systeem dat bijna nergens anders voorkomt. De meeste mensen kunnen ermee leven zoals het is geregeld. Niemand ervaart de huidige manier van werken als een probleem.”
De spelers in dit dossier
- ACM, Autoriteit Consument & Markt, voorheen de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA), belast met toezicht op vrije concurrentie in de media.
- Belastingdienst, heeft in het convenant uitgeefsector de uitzonderingen op sociale wetgeving vastgelegd voor de media
- De Persgroep, grootste dagbladuitgever van Nederland. Deelnemer aan bezorgconglomeraat met Mediahuis, tweede dagbladuitgever van Nederland en NDC, derde dagbladuitgever van Nederland.
Geciteerde experts
- Piet Bakker, gepensioneerd lector mediaonderzoek
- Jan Deen, hoofd transport en distributie bij de NDC mediagroep
- Martijn van de Hel van Maverick Advocaten, expert mededingingsrecht.
Dit artikel is mogelijk gemaakt door een bijdrage uit het Matchingfonds van De Coöperatie.